Van de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie (Renewable Energy Directive) is inmiddels een derde versie vastgesteld (RED III). Doel van de richtlijn is om de Europese Unie geleidelijk naar haar klimaatdoelstellingen te brengen. De richtlijn bepaalt dat minstens 42,5 % van de gebruikte energie in de EU uit hernieuwbare bronnen moet komen, met 45 % als streefdoelstelling in 2030. Specifiek voor transport krijgen de lidstaten de keuze om te sturen op CO2-emissiereductie of op het gebruik van hernieuwbare energie. Hiermee wordt het behalen van CO2-emisiereductie in brandstofketens op basis van kosteneffectiviteit beloond. Dit is als principe te verwelkomen, maar betekent helaas niet dat de systematiek in de praktijk goed zal functioneren.
Fossiele brandstoffen
Het voorgestelde systeem voor CO2-emissiereductie brengt uitdagingen met zich mee ten aanzien van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Het sturingsmechanisme kan er bovendien toe leiden dat een relatief beperkt volume hernieuwbare brandstoffen met een lage CO2-intensiteit wordt ingezet, en dat relatief veel fossiele brandstoffen in de mix blijven. Zo kan een discrepantie ontstaan tussen de behaalde emissiereductie en de nationaal toerekenbare CO2-uitstoot (veroorzaakt door de fossiele brandstoffen).
Afbreuk
Ook worden bepaalde categorieën brandstoffen of grondstoffen beperkt met limieten of aanvullend gestimuleerd met subdoelstellingen. Dit doet afbreuk aan het principe van een kosteneffectieve CO2-emissiereductie. Dat geldt ook voor de toepassing van vermenigvuldigingsfactoren. Naar mate meer van dit soort ingrepen worden gedaan, neemt de meerwaarde van CO2-emissiereductie af.
Continuïteit
De huidige systematiek – die uitgaat van energiesturing en vermenigvuldigingsfactoren voor bepaalde brandstoffen en grondstoffen – is jarenlang beproefd. Op deze systematiek kan veel worden aangemerkt uit het oogpunt van (on)voorspelbaarheid, maar dit houdt vooral verband met beleidskeuzes in de verdere uitwerking van de systematiek (zoals de inboekbevoegdheid voor lucht- en zeevaart). Het voortzetten van sturing op energie-inhoud, al dan niet naast een systematiek op basis van CO2-emissiereductie, zou bijdragen bij aan de continuïteit en voorspelbaarheid van de systematiek en vermindert het risico dat de fysieke inzet van hernieuwbare brandstoffen afneemt.
Duidelijkheid
Met betrekking tot het creëren van ERE-types per sector is duidelijkheid nodig: voor iedere sector moeten alle duurzame biobrandstoffen kunnen worden ingeboekt. Op basis van het wetsvoorstel kunnen verschillende ERE’s in het leven worden geroepen voor alle mogelijke combinaties van transportsector (land, binnenvaart, zeevaart, luchtvaart) en type brandstof/grondstof (bijvoorbeeld conventioneel, geavanceerd, RFNBO of overig). In het Besluit energie vervoer wordt vervolgens bepaald welke soorten ERE’s daadwerkelijk in het leven worden geroepen. Voor bedrijven is het van groot belang om te weten welke brandstoffen in welke sectoren ERE’s opleveren.
Om de klimaatdoelen te kunnen halen, is het realiseren van een aanzienlijke CO2-emissiereductie in vervoer nodig. De voorgestelde systematiek om dit te bereiken kent helaas een aantal risico’s, die moeten worden ondervangen.
Frank Bergmans, beleidsmedewerker duurzame ontwikkeling MVO